Vader:
Jan van Driel
Moeder:
Margriete Meeuwesdr
- Geboren: ± 1355 (10 jul 1355) te Sandelingen Ambacht
- Koper van haver en koren. heemraad van Sandelingen Ambacht in 1408
- Overleden: op 5 september 1421 (ongeveer 66 jaar oud) te Zwijndrechtse Waard
Jan Jansz. van Driel was heemraad (1408) van Gherit Hendricxz. Ambacht (later Adriaen Pieters Ambacht of Sandelingenambacht genoemd). In de reeks Zuid-Hollanse domeinrekeningen (1383-1386) van rentmeester Goedscalc van Brakel zijn de kopers van korentienden van Zwijndrecht met name genoemd. In drie rekeningen wordt wordt "jonge" Jan Jansz. van Driel vermeld als koper van korentienden in de Zwijndrechtse Waard (jaren 1383, 1384 en 1385). Op zaterdag 1 december 1403 "keerde Jan Jansz. de "pandinghe"(=gerechtelijke beslaglegging) die Jan Schoenhout op hem gelegd had. Jan Jansz. bestreed het beslag met een schepenbrief van rente" die hem die abt van Baerne opgedraghe(n) heefft". Met deze schepenbrief als bewijs, meende Jan Jansz. "dat hij geen wete en hadde als recht is" en dat het beslag onterecht was. Bijna vier maanden later, in maart van het jaar 1404, dingde Jan Jansz. "die havercoper" in dezelfde zaak opnieuw voor het gerecht van Dordrecht betreffende de panding op zijn erf in "Gherit Heijnricxz. ambochte".
Jan Jansz. verklaarde dat hij niet tijdig had geweten van de panding en hij hoopte dat dit uit het "register" en de getuigenis van de heemraden van het ambacht zou blijken. Hij meende dat hij de panding mocht keren binnen de eerste veertien dagen. Daarop zei Jan Schoenhout dat zijn knecht namens hem Jan Jansz. "een wete gedaen hadde" (verwittigd had), en dat de vierschaar dit had bevestigd Hij meende daarom dat hij het beslag "met recht volghen soude". Na hoor en wederhoor, vonnisten de schepenen dat indien Jan Jansz. aannemelijk kon maken dat hij niet had geweten van de panding, hij alsnog binnen veertien dagen de panding mocht keren. Als bewijs hiervoor zou hij een verklaring onder ede moeten laten afleggen door de schout en twee of meer heemraden van Gherit Henricxz. ambacht. Het lijkt aannemelijk, dat Jan Jansz. haverkoper identiek was met Jan Jansz. van Driel. Interessant is daarmee ook een zaak uit april 1404, waarin de eigendomsbrief bevestigd wordt die Jan Jansz. die havercoeper heeft op een half huis, gekocht van Roelant Jansz., gelegen bij de Hoppensteiger in Dordrecht. De koop van dit huis werd betwist door Jacob But, als man van de weduwe Filips van Beveren, die blijkbaar rechten kon doen gelden. Deze connectie met het geslacht Van Beveren doet denken aan de akte uit 1407, waarin de boedelscheiding plaatsvond tussen Jan (Willemsz.) van Beveren, als man van Margriete Meeus Meeusz.dochter, die eerder gehuwd was geweest met Jan Jansz., mogelijk identiek met (I) Jan Jansz. van Driel!. Voor het gerecht van Dordrecht diende op 11 augustus 1408 een zaak tussen Ghijsbrecht Florensz. op de ene zijde en Jan Jansz.(van Driel) op de andere zijde, betreffende 6 morgen 2 hont land in Gherit Henricxz. ambacht, gelegen in de hoeve genaamd "jonge Witte(n)hoeve". Het land werd bij vonnis toegewezen aan Ghijsbrecht Florisz., maar is in de volgende jaren blijkbaar toch in handen gekomen van Jan Jansz. van Driel of zijn zoon Heijken, blijkens een verklaring van drie jaar later. Op 13 november 1411 getuigden drie heemraden van Gherit Henricxz. ambacht op hun eed dat in de hoeve lands aldaar, die van "jonghe Witte(n)" was geweest, naar hun weten geen andere eigenaren waren dan Otte van Malburch, Willem Heiric Moelnaersz. en Heyken Jansz.van Dryele In november 1421 keerde Dirc van Driel een "pandinghe" vanwege Adriaen, zijn moeder. De schuld waaruit dit beslag voortkwam, werd door de eiseres, de vrouwe Van der Ham, kwijtgescholden in februari van het volgende jaar. Aangezien in februari 1422 sprake is van een schuld van de erfgenamen van Jan van Driel, vanwege landpacht verschenen op 22 februari 1421, moet Jan Jansz. van Driel in de eerste helft van het jaar 1421 zijn overleden.
Jan Jansz. van Driel huwde met Adriana (Jaene) N.N., overleden na 16 augustus 1423, vermoedelijke te Sandelingenambacht. Op 13 augustus 1432 beloofde "Jaene
van Driel" voor schepenen van Dordrecht, dat zij de koeien die zij ontvangen had van de voogd van Lijsbeth, de (onmondige) dochter van Piet(er) Michielsz., zou teruggeven op de Dordtse bamismarkt (in oktober). Uit een enkele dagen later gepasseerde akte blijkt, dat deze voogd niemand minder was dan haar zoon Jan van Driel. Deze verklaarde op 16 augustus dat hij aan "Jaene Jans weduwe van Driel" verkocht had zeker haver "staende opt lant" en zekere "stije"(stee) met toebehoren en "beesten": 4 koeien, 4 kalveren en 15 ooien. Jan van Driel had dit goed van Lijsbeth Pieter Michielszdochter "gepant en(de) geeyghent (...) op Heye(n) van D(r)yel sine broeder". In dezelfde akte van 16 augustus 1423 ver-klaarde Jaene dat zij Jan van Dryel verkocht had 3 morgen lande in Schildmanskinderenambacht "gehe(te)n die poerkamp".
Jan Jansz. van Driel was heemraad (1408) van Gherit Hendricxz. Ambacht (later Adriaen Pieters Ambacht of Sandelingenambacht genoemd). In de reeks Zuid-Hollanse domeinrekeningen (1383-1386) van rentmeester Goedscalc van Brakelzijn de kopers vankorentienden van Zwijndrecht met name genoemd. In drie rekeningen wordt wordt "jonge" Jan Jansz. van Driel vermeld als koper van korentienden in de Zwijndrechtse Waard (jaren 1383, 1384 en 1385). Op zaterdag 1 december1403 "keerde Jan Jansz. de "pandinghe"(=gerechtelijke beslaglegging) die Jan Schoenhout op hem gelegd had. Jan Jansz.bestreed het beslag met een schepenbrief van rente" die hem die abt van Baerne opgedraghe(n) heefft". Met deze schepenbrief als bewijs, meende Jan Jansz. "dat hij geen wete en hadde als recht is" en dat het beslag onterecht was.Bijna vier maanden later, in maart van het jaar 1404, dingde Jan Jansz. "die havercoper" in dezelfde zaak opnieuw voorhet gerecht van Dordrecht betreffende de panding op zijn erf in "Gherit Heijnricxz. ambochte". Jan Jansz. verklaarde dat hij niet tijdig had geweten van de panding en hij hoopte dat dit uit het "register" en de getuigenis van de heemraden van het ambacht zou blijken. Hij meende dat hij de panding mocht keren binnen de eerste veertien dagen. Daarop zei JanSchoenhout dat zijn knecht namens hem Jan Jansz. "een wete gedaen hadde" (verwittigd had), en dat de vierschaar dit had bevestigd Hij meende daarom dat hij het beslag "met recht volghen soude". Na hoor den wederhoor, vonnisten de schepenendat indien Jan Jansz. aannemelijk kon maken dat hij niet had geweten van de panding, hij als nog binnen veertien dagende panding mocht keren. Als bewijs hiervoor zou hij een verklaring onder ede moeten laten afleggen door de schout en twee of meer heemraden van Gherit Henricxz. ambacht. Het lijkt aannemelijk, dat Jan Jansz. haverkoper identiek was met Jan Jansz. van Driel. Interessant is daarmee ook een zaak uit april 1404, waarin de eigendomsberief bevestigd wordt die Jan Jansz. die havercoeper heeft op een half huis, gekocht van Roelant Jansz., gelegen bij de Hoppensteiger in Dordrecht. De koop van dit huis werd betwist door Jacob But, als man van de weduwe Filips van Beveren, die blijkbaar rechten kon doen gelden. Deze connectie met het geslacht Van Beveren doet denken aan de akte uit 1407, waarin de boedelscheiding plaatsvond tussen Jan (Willemsz.) van Beveren, als man van Margriete Meeus Meeusz.dochter, die eerder gehuwd was geweest met Jan Jansz., mogelijk identiek met (I) Jan Jansz. van Driel!. Voor het gerecht van Dordrecht diende op 11 augustus 1408 een zaak tussen Ghijsbrecht Florensz. op de ene zijde en Jan Jansz.(van Driel) op de anderezijde, betreffende 6 morgen 2 hont land in Gherit Henricxz.ambacht, gelegen in de hoeve genaamd "jonge Witte(n)hoeve".Het land werd bij vonnis toegewezen aan Ghijsbrecht Florisz., maar is in de volgende jaren blijkbaar toch in handen gekomen van Jan Jansz. van Driel of zijn zoon Heijken, blijkens een verklaring van drie jaar later. Op 13 november 1411 getuigden drie heemraden van Gherit Henricxz. ambacht op hun eed dat in de hoeve lands aldaar, die van "jonghe Witte(n)"was geweest, naar hun weten geen andere eigenaren waren dan Otte van Malburch, Willem Heiric Moelnaersz. en HeykenJansz.van Dryele In november 1421 keerde Dirc van Driel een "pandinghe" van wege Adriaen, zijn moeder. De schuld waaruit dit beslag voortkwam, werd door de eiseres, de vrouwe Van der Ham, kwijtgescholden in februari van het volgende jaar. Aangezien in februari 1422 sprake is van een schuld van de erfgenamen van Jan van Driel, vanwege landpacht verschenen op 22 februari 1421, moet Jan Jansz. van Driel in de eerste helft van het jaar 1421 zijn overleden.
In de Zuid-Hollandse domeinrekeningen (1383--1386) van rentmeester Goedscalc van Brakel zijn de kopers van korentienden van Zwijndrecht met name genoemd. In drie rekeningen wordt jonge Jan Jansz v Driel als koper van korentiende in de Zwijndrechtde Waard (jaren 1383, 1384, en 1385 ).
Op zaterdag 1 december 1403 keerde Jan Jansz de pandinghe (=gerechtelijke beslaglegging) die Jan Scoenhout op hem gelegd had. Jan Jansz. bestreed het beslag met een schepenbrief van rente die hem die abt van Baerne opgedraghe(n) heefff.
Met deze schepenbrief als bewijs meende Jan Jansz, dat hij geen wete hadde als recht is.en dat het beslag onterecht was.
Bijna vier maanden later, in maart van het jaar 1404 dingde Jan Jansz, die havercoper in dezelfde zaak opnieuw voor het gerecht van Dordrecht betreffende de panding op zijn erf in Gherit Heijnricxz. ambochteJan Jansz verklaarde dat hij niet tijdig had geweten van de panding en hij hoopte dat dit uit het register en de getuigenis van de heemraden van het ambacht zou blijken.
Hij meende dat hij de panding mocht keren binnen de eerste veertien dagen.
Daarop zei Jan Scoenhout dat zijn knecht namens hen Jan Jansz een wete gedaen hadde (verwittigd had), en dat de vierschaar dit had bevestigd. Hij meende daarom dat hij het beslag met recht volghen soude.
Na hoor en wederhoor, vonnisten de schepenen dat indien Jan Jansz aannemelijk kon maken dat hij niet had geweten van de panding, dat hij alsnog binnen veertien dagen de panding mocht keren. Als bewijs hiervoor zou hij een verklaring onder ede moeten laten afleggen door de schout en twee of meer heemraden van Gherit Henricxz ambacht.
Op 13 augistus 1423 beloofde Jaene v Driel voor schepenen van Dordrecht, dat zij de koeien die zijn had ontvangen van de voogd van Lijsbeth, de onmondige dochter van Piet(er) Michielsz, zou terug geven op de Dordtse bamismarkt (in oktober) Uit enkele dagen later gepasseerde akte blijkt, dat deze voogd niemand minder was dan haar zoon Jan van Driel.
Deze verklaarde dat hij aan Jaene Jans weduwe van Driel verkocht had een zekere haver staende opt land en zekere stije (stee) met toebehoren en beesten :4 koeien, 4 kalveren en 15 ooien.
Jan v Driel had dit goed als voogd van Lijsbeth Pieter Michielszdochter geplant en (de) geeyghent (..) op Heye(n) van D(r)yel sine broeder In dezelfde akte van 16 aug. 1423 verklaarde Jaene dat zij Jan van Dryel verkocht had 3 morgen land in Schiltmanskinderenambacht gehe(te)n die poerkamp.
Laatst gewijzigd:
29 oktober 2023
link:
https://ngv-stambomen.nl/gdp/index.php/pers/get/5-34853
Gekopieerd!