Vader:
François Caron
Moeder:
NN Eguchi
- Geboren: in 1626 te Hirado [[https://gw.geneanet.org/pvarin?n=de+civille&oc=&p=francois+ii]][[dochter van Francois Caron en Constance de Beaudon of Bodaën]]
- Gedoopt: [[https://gw.geneanet.org/jkal?n=de+civille&oc=4&p=francois]] [[https://gw.geneanet.org/ecouvret?lang=nl&pz=ellen&nz=couvret&p=ds.+francois+franszn&n=caron]]
- Predikant op Ambon, later te Lexmond
- Overleden: op 5 februari 1706 (ongeveer 80 jaar oud) te Tiel
Halve Japanner, groeide op in Japan en Batavia, studeerde theologie in Leiden en Utrecht, predikant op Ambon van 1661 tot 1674, geldt als invloedrijkste VOC-dominee, schreef vele stichtelijke werken in het Maleis, van 1674 tot 1706 predikant te Leksmond.
François Caron kwam rond 1643 naar Holland, in gezelschap van zijn vader, twee broers en twee zussen. François studeerde evenals een broer theologie. Hij begon zijn studie in 1654 in Leiden, zette deze een jaar later voort in Utrecht, maar was in 1657 weer ingeschreven aan de Leidse universiteit. François keerde in 1660 terug naar Batavia. Hij was tussen 1661 en 1674 dominee op Ambon.
Vernoemd naar zijn vader François Caron (1600-1673).
– geboren uit Nederlands / Japanse ouders op het VOC-handelseiland Hirado te Japan
– ging in 1654 theologie studeren te Leiden, in 1655 voortgezet te Utrecht
– in 1660 zendeling te Amboina (Ambon), sinds 1661 predikant te Oost-Indië
– genoot grote populariteit als prediker
– schreef in 1666 het oudst bekend gebleven visitatie-rapport van Ambon
– schreef Reglement aangaande de schoolmeesters en scholen (Ambon 1666), waarin hij zeker wist dat de herhaalde lezing van enkele in het Maleis vertaalde preken over het Onze Vader de beste methode was om het geloof te verbreiden
– schreef vele stichtelijke werken en prekenbundels in het Laagmaleis
– bij gebrek aan predikanten werd er door meesters – die in hun dorp zorg droegen voor kerk en school, met daarenboven nog bidstonden op woensdag-, zaterdag- en zondagavond – de kerkelijke bediening gedaan, bestaande uit het voorlezen van een hoofdstuk uit de Maleise vertaling door ds. Daniël Brouwerius van het Nieuwe Testament, gedrukt in 1668, de Tien Geboden en de Twaalf Artikelen, gevolgd door het zingen van een psalm, een gebed, en een predikatie in het Maleis door François Carons Tsjeremin acan Pegang Agamma (Amsterdam, Erfg. van Paulus Matthysz, 1678), een bundel verhandelingen over de 12 artikelen, de Tien Geboden etc. plus veertig predikaties, waarvan de volledige titelbeschrijving uit de tweede editie uit 1693 luidt:
Voorbeeldt des Openbaeren Godtsdienst,
Bestaende in de verhandelinge van de XII Articulen des Geloofs, de Wet Godes, 't Gebedt des Heeren,
Mitsgaders de Feest-, Bid- en Danck-texten,
ten dienste der Inlandtse Christenen op Amboina,
in 40 Praedicatien eenvoudelyk gestelt door Franchois Caron,
Wel eer Bedienaer des Goddelycken Woordts op Amboina in Oost-Indiën
Tsjeremin Acan Pegang Agamma,
Itula mengartinja deri Artigo XII deri Pitsajahan, Sabda Allah, Mintahan - Doa Tuan,
Lagi Issinja der Hari Raja Raja, Sombayang dan Poudjihan,
Gouna orang Nassarani di Ambon,
berator dalam 40 parracarra reajat Deri pada Franchois Caron,
Daulo pandita di Tanna Ambon,
t'Amsterdam, Door ordre van d'E.E. Heeren Bewinthebberen der Oost-Indische Compagnie by d'Erfg. van Paulus Matthysz. in 't Muzyc-boek, gedrukt, 1693
– schreef in zijn visitatierapport van Ambon op 30 november 1672:
Het is een beclaaglijke saake dat by deser inlandse christenen, na invoeringe en continuatie van de gereformeerde religie over de 67 jaren lang, sulke oneerbiedigheyd en woestheyt omtrent den H. godsdienst alomme in de kerken gesien wort,
(zelfs in 1835 beschikten veel christelijke huisgezinnen over een bijbel, een psalmboek en een prekenboek van Caron, terwijl daarnaast tal van pre-christelijke gebruiken, waarden en opvattingen betreffende de positie der adat-hoofden in de kerk bleven voortbestaan of, soms op onderdelen aangepast, op termijn zelfs herleefden)
(tegenwoordig is de helft van de Molukkers nog steeds het christelijk geloof toegedaan, in tegenstelling tot de overgrote meerderheid in Indonesië die islamitisch is)
– verzocht in 1673 (na het verdrinken van zijn vader in de Taag) te mogen repatriëren (naar Holland dus, niet naar Japan),
– was in de zeventiende eeuw de VOC-dominee die het langst in Ambon heeft gediend,
– worstelde met alcoholisme en keerde met vrouw en kinderen in 1675 terug,
– van 1675 tot 1706 dominee te Leksmond
– publiceerde in 1682 Adjaran dalam jang manna jadi Cabaradjar Capalla Capallanja derri Agamana Christaon (t'Amsterdam, Paulus Matthysz),
– publiceerde in 1683 De wegh na den hemel: Djalang ca Surga (t'Amsterdam, Paulus Matthysz), wat ook een herdruk moet zijn, maar het is mij ook hier niet duidelijk in welke taal, wederom in het Maleis, in het Nederlands, of in het Nederlands en Maleis,
– tekende op 5 april 1699, na 26 jaar, samen met Jacob van Dam, echtgenoot van zijn overleden zuster Petronella Caron, een kwitantie voor de ontvangst van de nalatenschap van zijn op 5 april 1673 in de Taag verdronken vader François Caron:
ten eerste drieduizend gulden volgens testament,
en nog voor beiden tienduizend Carolus gulden
(een Carolus gulden is een gouden munt met de beeldenaar van Karel V ter waarde van 12 guldens)
als portie in de erfenis en nalatenschap,
daarboven nog elk zesduizend guldens voor twintig jaar verlopen interest van zijn aangetrouwde moeder (=stiefmoeder) Constantia Boudaen,
woonachtig te Parijs (van 1645 tot 1650 dankzij het geld van zijn vader de rijkste dame van Taiwan – destijds geheel Nederlands met zijn vader als gouverneur – en Batavia – waar zijn vader directeur-generaal van de VOC was, de een na hoogste functie – en nog een heleboel meer: zie over haar mijn Geneanet-pagina, die hier in afgedrukte vorm niet zichtbaar wordt omdat het zijn tweede, veelbesproken echtgenote was – minnares van Christiaan Huygens bijvoorbeeld, evenals later hun dochter, Christiaans grote liefde – een wel heel ander iemand dan Carons eerste, Japanse vrouw),
bij dezen gequiteerd en ontslagen van alle acties (Notarieel Archief Utrecht, inventarisnr. U 122a2-136: kwitantie).
— Uit Jan van Riebeeck, Daghregister, deel 3, 1659-1692, editie D.D. Bosman en M.B. Thom (Kaapstad, A.A. Balkema, 1957), p. 249:
14 dito (= July 1660), 's morgens betrocken Noortlijcke lucht ende stilte, sonden 't sloepjen van Loenen na buyten om te vernemen wat schip het was; 'twelcq tusschen drie ende 4 uyren 's namiddags met de brieven(e) aen landt quam, ende met een Suytwestelijcq luchjen oocq voorss. schip op de rheede, sijnde den Muscaetboom, 8 Maert passado in compagnie van 't galjot de Perkit uyt 't Vlie gelopen, daerop voor schipper Jan Harmanss. van Amsterdam, ondercoopman Jacob van Dam ende den predicant Francois Caron (f), opgehad hebbende 299 coppen, daervan 16 overleden ende de rest vrij aen 't scheurbuycq waren, mitsgaders voorss. galjot onder de liny van haer affgedwaelt. Ende alsoo men nu 't rechte bescheyt van 't schip had, is 't fluytjen Loenen oock desen avondt noch affscheyt gegeven om sijn reyse na Batavia te vervorderen.
Ds. Francois Caron was vermoedelik (zeker, JK) 'n seun van Francois Caron, opperhoof op Tojouan (Formosa) met wie ons reeds voorheen kennis gemaak het. Vgl. Daghregister, 8 Julie 1658 (Resolusie). Na voltooide studies in Leiden en Utrecht, is ds. Caron deur die Classis van Amsterdam vir diens in Oos-Indië beroep. Hy het op 29 Desember 1660 in Batavia gearriveer, en is kort daarna op Amboina geplaas. Hier het hy heelwat moeilikheid met die plaaslike goewerneur, Pieter Marville, gehad, deur wie hy selfs geruime tyd gevange gehou is. Hy het later na Nederland terug gekeer, waar hy predikant van Lexmond geword het en in 1706 oorlede is. Vgl Van Troostenburg de Bruijn: Biographisch Woordenboek van Oost-Indische Predikanten, pp. 87-89.
Jan Anthoniszoon van Riebeeck (Culemborg, 21 april 1619 - Batavia, 18 januari 1677) stichtte in opdracht van de VOC de eerste Europese kolonie in Zuid-Afrika. Zijn nederzetting bij Kaap de Goede Hoop zou uitgroeien tot de Kaapkolonie en uiteindelijk tot de huidige Republiek Zuid-Afrika.
(Passenger) ShipVoyage: Ds François Caron sailed on the De Noote Muschaet Boom from Patria to de Caep de Goede Hoop where it docked on 14 July 1660. ( citation 2)
On 15 July 1660 (Cape Town), de Caep de Goede Hoop, Ds François Caron performed the baptism of Anthonia van der Stael.
Over het Maleis van Caron verschenen de studies:
Daja Upaja: een kursuspakket Onderwijs in de Molukse taal en Kultuur, deel VII, Teksten, Assen, Samenwerkingsverband Bikultureel Onderwijs. Collection of readings in several Malay dialects, including a chapter devoted to language use in Maluku. Contains several Ambonese Malay texts, including excerpts from Caron (1693), James T. Collins, Malay in seventeenth century Ambon: Brouwerius' Genesis and Caron's Tsjeremin. Paper presented at the Sixth International Conference on Austronesian Linguistics, Honolulu, May 20-24 1991.
– James T. Collins, Studying seventeenth-century Ambonese Malay, Evidence from F. Caron's sermons (1693), Cakalele 3.99-122, 1992. Research report on a project to analyze the use of (Ambonese) Malay as contained in the sermons of F. Caron. Includes a description of the orthography, phonology and morphology of the language employed by Caron. Notes loanwords and their sources (both English and indigenous) as well as competing forms within the text. An appendix contains a technical summary by J.E. Meyer describing the methods used to create interlinear glosses from Caron's text.
—François Caron (predikant) (uit Wikipedia, de vrije encyclopedie):
François Caron was de zoon van François Caron, een Opperhoofd in Desjima (nee, op het eiland Hirado; Caron had ervoor gezorgd dat de Hollanders Desjima kregen toen alle andere nationaliteiten er voor twee eeuwen uitgegooid werden, JK), de laatste Europeaan, die vrij kon rondlopen in het Japan van de 17e eeuw, voor dat het land volledig werd afgesloten door Tokugawa Iemitsu. François jr. was een halfbloed of mesties en werd geboren in Japan, waarschijnlijk op het eiland Hirado. Hij was afkomstig uit een familie van Hugenoten. Zijn moeder was een Japanse en stierf in 1742 in Batavia.
François Caron kwam rond 1643 naar Holland, in gezelschap en zijn vader en twee broers en twee zussen. François studeerde evenals zijn broer theologie in Leiden (maar François zette zijn studie na een jaar te Utrecht voort, JK). Daniël keerde al in 1650, François in 1660 terug naar Batavia. Hij was tussen 1661 en 1674 dominee op Ambon [1]. Caron sprak niet alleen Nederlands, maar naar alle waarschijnlijkheid ook Frans, Japans,Portugees. Hij vertaalde diverse preken in het Maleis, die tot in de 19e eeuw zijn gebruikt:
Voorbeeldt des openbaeren godtsdienst, bestaende in de verhandelinge van de XII articulen des geloofs, de wet Godes, 't gebedt des heeren, mitsg. de feest-, bid- en danck-texten, ten dienste des inlandtse Christenen op Amboina, in 40 praedicatien eenvoudelyck gestelt = Tsjeremin acan pegang agamma / Franchois Caron
Caron werd een tijd gevangen gehouden door de gouverneur Pieter Marville, met wie hij voortdurend ruzie had en zou naar een van de meest afgelegen Banda-eilanden worden verbannen. Al in november 1671 waren er aardbevingen en in juli 1673 rokende vulkanen te zien. Op 17 februari 1674 werden Ambon en de omringende eilanden getroffen door een tsunami als gevolg van een zeebeving in de Bandazee. De golf die de kust van de eilanden volledig verwoestte, zou minstens 3 meter meter hoog zijn geweest. Diverse personen hielden zich vast aan de kanonnen of werden gered uit hoge klapperbomen. De kerk van dominee Caron kon niet meer gebruikt worden. De ramp kostte minstens 2.243 mensen het leven [2]. De botanicus Georg Everhard Rumphius verloor zijn vrouw en een kind [3].
Onder dominee Caron, die van 1679 tot 1706 in Lexmond stond, werd Jan Jansen van Maurick door de kerkenraad geadviseerd 'om maar van het Avondmaal weg te blijven', omdat hij tijdens de Lexmondse paardenmarkt van 1685 'in sijn huijs als herbergier het fiool geadmitteert', oftewel toegelaten had. Hij kwam toch. Daarna vertelde hij de ouderlingen dat hij liever van het avondmaal wegbleef dan dat hij 'op de markt niet mocht doen wat hij wilde.' [4]
Noten
1. Gelman Taylor, J. (1983) The social world of Batavia University of Wisconsin Press
2. Anon (200-) 'Amboina' De VOCsite. Url bezocht op 20 juni 2009
3. Eigentijds verslag over de aardbeving.
4. Tucht om vioolspel, Reformatorisch Dagblad, 23 april 2009
(Deze pagina is (aangemaakt op 22 juni 2009 (JK) en) het laatst bewerkt op 29 november 2009)
— Uit J. Collins, Language death in Maluku; The impact of the VOC. In: Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde 159 (2003), no. 2/3, Leiden, pp. 247-289, p. 263:
In the late seventeenth century, the VOC minister who served the longest in Ambon was Reverend Franchois Caron (note 36). In his collected sermons/first published in 1678 in Amsterdam by the VOC, he emphasizes the importance of ministers reaching out to the people of Maluku, including pagans, in their local languages (Caron 1693). In his third sermon on the Lord's Prayer, entitled 'Rewajat Jang III Pada Mintahan Ca Doa Radjat mou mendatang', on page 82 of the series, he writes:
Cardjahan deri pandita pandita, jang jaddi ancat deri pada Tsaurat Igresia, acan menoungbu pada orang Nassarani, seperti Combala pada domba domba. Patut djanja adjar bahassa Malejo, daan djica dapat, bahassa Ambon, rewajat trang, begra hati orang di louar di dalam Igresia [...] lagi bacatta catta dengan orang hindou daan Caffiri, calou deri pada touloungan Allah bole menang barang djiwa.
The task of ministers, appointed by the Church Council, is to show the way to Christians, just as a shepherd to his sheep. He should learn Malay, and, if possible, the language of Ambon, preach clearly, move hearts both within and outside the Church [...]; moreover, [he should] speak with the pagans and heathens, so that with the help of God he may win a soul.
(36 His father, a Huguenot child refugee, the famous François Caron lived as a youth in the VOC factory in Hirado, Japan, authored the first book-length study of Japan, served as one of the last VOC governors of Taiwan (Formosa) and began the French East Indies Company. His son, Reverend F. Caron, however, though born in Japan, spent much of his youth studying theology in Leiden and Utrecht and then 12 years in Ambon, before returning to the Netherlands where he supervised the publication of his sermons.)
— Uit Reformatorisch Dagblad, 23 april 2009:
Tucht om vioolspel, door Dr. ir. J. van der Graaf
Wat hebben we toch tegen allerlei soorten muziekinstrumenten? Neem de piano. Ik herinner me een predikant die een ommezwaai maakte in zijn leven van vrijzinnig naar rechtzinnig, maar er in de eerste de beste gemeente van rechtzinnige signatuur misprijzend op werd aangezien dat hij een piano in huis had. Een witte nog wel.
Alleen al Psalm 150 noemt een serie muziekinstrumenten, en wel om er de lof op God mee te verklanken in de tempeldienst: de bazuin, de luit, de harp, de trommel, de fluit, het orgel en de cimbalen. Slechts het orgel bracht het tot gebruik in de kerkdiensten.
En ook dat ging niet altijd voetstoots. Nog zijn er gemeenten in deze wereld waar ook het orgel taboe is. Maar ook waar er verschuivingen zijn gaan optreden in het gebruik van muziekinstrumenten, blijft het orgel toch domineren en zal – bijvoorbeeld – de accordeon niet gemakkelijk binnenkomen.
Verschil in waardering dus van muziekinstrumenten. Waarom? Waarom wel het orgel en niet de harp, waarop David, de psalmist bij uitnemendheid, heeft getokkeld?
De hervormde gemeente van Lexmond kreeg pas in 1791 een orgel. Voordien was de meester van de dorpsschool meestal voorzanger. Maar ambachtsheer Anthony van den Berg en zijn vrouw Elisabeth Port waren daar kennelijk niet van gecharmeerd en schonken daarom het orgel aan de kerk. Het werd op 16 oktober 1791 door ds. Hermanus van Hall ingewijd met een preek over Psalm 92:3-5: 'Dat men in de morgenstond Uw goedertierenheid verkondige, en Uw getrouwheid in de nachten'; op het tiensnarig instrument en op de luit, met een voorbedacht lied op de harp. 'Want Gij hebt mij verblijd, Heere! met Uw daden, ik zal juichen over de werken Uwer handen.'
Bij de inwijding van het orgel werd dus teruggegrepen op het 'tiensnarig instrument', op de luit en op de harp.
Opzwepend
Maar nu de viool. Dat is toch een alleszins beschaafd muziekinstrument? In orkesten van allerlei aard en soort scoort de viool hoog. Nu komt de viool niet met zoveel woorden in de Schrift voor, maar zou er veel verschil zijn met het 'tiensnarig instrument'?
In Lexmond – en niet alleen daar – stond vroeger echter de viool in een kwade reuk. Waarom? 'Vooral vioolmuziek kan opzwepend werken en danspartijen in herbergen en andere gelegenheden konden daardoor wel eens uit de hand lopen, zeker omdat bij die gelegenheid de alcohol ook rijkelijk vloeide' (Walter van Zijderveld in 'Van rooms naar protestant in Lexmond. Wel en wee van de Lexmondse kerk in de periode 1500-1815').
Onder ds. François Caron, die van 1679 tot 1706 in Lexmond stond, werd Jan Jansen van Maurick door de kerkenraad geadviseerd 'om maar van het Avondmaal weg te blijven', omdat hij tijdens de Lexmondse paardenmarkt van 1685 'in sijn huijs als herbergier het fiool geadmitteert', oftewel toegelaten had. Hij kwam toch. Daarna vertelde hij de ouderlingen dat hij liever van het avondmaal wegbleef dan dat hij 'op de markt niet mocht doen wat hij wilde.'
Het bleef tobben tussen hem en de kerkenraad. Hij bleef op den duur weg van het avondmaal. Toen hij in 1687 was overleden, zette zijn vrouw de herberg voort en haalde toch 'een speelman' in huis, waardoor 'soo vele lightvaerdigheden der mensen in haer huijs met dansen, springhen, moetwilligheden en droncke drincken ontstont, van welke laetste sonde (…) niet sonder suspicie (verdenking) van oncuijsheijt.' Zij werd toen van het avondmaal geweerd.
Echter, 'men bleef maar vioolspelen.' Onder ds. Joachim Frederik van Warmvliet haalde de kerkenraad de touwtjes strakker aan. Tijdens het huisbezoek voor Pasen 1708 kwam ook het avondmaal ter sprake bij de toenmalige herbergierster Beatrix Kock. Ze kwam nooit in de kerk en wilde van 'het admitteren van speellieden in haer huijs' geen afstand doen, want: 'hoe meer drinckers etc. bij haer komen, hoe dat sy het liever heeft.' Ze zou derhalve, zei de kerkenraad, niet aan het avondmaal worden 'uitgenodigd'. Waarop zij repliceerde: 'Ick hoop niet dat ick daerom verdoemt sal worden.'
En zo ging het maar door. Ook Dirk Ramaker had een herbergje. Hij en zijn vrouw waren trouwe kerkgangers. Maar op een zondagmiddag voorafgaand aan de paardenmarkt waren ze niet naar de kerk geweest. Toen er een man 'een kannigje bier kwam drincken', maar de Rademakers hem niet toestonden 'sijn dienst met de fiool' te presenteren, pakte hij nochtans zijn instrument en speelde een deuntje, terwijl de vrouw die hij bij zich had begon te dansen. Rademaker wees hun de deur, maar mensen die even eerder de kerk waren uitgekomen, hadden met eigen ogen het dansende echtpaar gezien. Toen evenwel de kerkenraad hoorde hoe het gegaan was, konden ze 'met een schoon geweten' aan het avondmaal gaan.
Strijkstok
Tal van overpeinzingen wellen op bij deze toestanden. De avondmaalspraktijk, met de uitnodiging aan alle leden tijdens huisbezoek voorafgaand aan de viering, staat ver af van de onze. En met de levenspraktijk van menig avondmaalganger was het ook nogal eens zorgelijk gesteld.
Maar waarom werd en is het orgel het instrument voor de kerkdienst en was de viool lange tijd bestemd voor de kroeg en daarmee samenhangend vermaak? De viool staat ook hoog op de ranglijst onder de zigeuners. Ik denk aan zigeunerbegrafenissen die ik in Hongarije van nabij zag.
De context van het gebruik van onder andere muziekinstrumenten kreeg kennelijk zijn eigen geschiedenis en implicaties. Een gezegde luidt: 'Het ligt aan de viool of aan de strijkstok, maar niet aan de speler.' Dat zou ik willen omkeren. Er zijn gelukkig ook begenadigde vioolspelers.
Laatst gewijzigd:
18 november 2023
link:
https://ngv-stambomen.nl/gdp/index.php/pers/get/5-75527
Gekopieerd!