Het oude dorp was gelegen op de kustlijn tijdens de mariene transgressie Dunkerque II, die het lage land van de Moëres onder water zette en vervolgens alle gebieden van maritiem Vlaanderen in Frankrijk en België overspoelde. Dit dwong de bevolking die deze gebieden bewoonde of er zout produceerde naar de omliggende heuvels te verhuizen.
De stad Guînes was de hoofdstad van een graafschap dat een zekere bekendheid heeft gehad in de geschiedenis. De stad dankte haar bijzondere rol waarschijnlijk aan haar strategische geografische ligging, op de helling van het plateau dat het Boulonnais scheidt van het Calaisis, aan de rand van de moerassige vlakte die tegenwoordig volledig drooggelegd is en zich uitstrekt tot aan de zeekust.
De oorsprong van de stad Guînes gaat verloren in de vroege middeleeuwen. Na de Romeinse kolonisatie en de terugtrekking van de Romeinen en een deel van de geromaniseerde Galliërs als gevolg van de grote invasies van barbaarse volkeren, werd het gebied van Guînes volgens de legende – want er zijn geen exacte documenten uit deze tijd – eigendom van Aigneric, hofmeier van Thibert II, koning van de Bourgondiërs.
Toen Sifrid de Deen en zijn Noormannen, mogelijk geland in Pitgam, in 928 de plek veroverden waar Guînes nu ligt, was het waarschijnlijk slechts een onbeschermd dorpje. Men denkt dat hij er een motte bouwde, omringd door levende hagen en voorzien van een dubbele gracht om zich te beschermen bij aanvallen (deze motte bestaat vandaag nog steeds). Dit vormde de oorsprong van het kasteel van Guînes.
Volgens oude historici uit deze periode zou de graaf van Vlaanderen, Arnulf de Oude, hebben afgezien van een tegenaanval en zou hij zijn dochter Elstrude hebben uitgehuwelijkt aan de Noormannenkapitein. Hij benoemde Sifrid de Deen tot graaf van Guînes, waardoor hij ook een vazal van de graaf van Vlaanderen werd.
Onder Sifrid's opvolgers verwierven Guînes en de omliggende gebieden aanzienlijke invloed. Begin 12e eeuw stichtte graaf Manassès I van Guînes een abdij voor vrouwen van de Orde van Sint-Benedictus in de buitenwijken van zijn hoofdstad. Dit klooster werd geplaatst onder het patronaat van Sint-Leonardus.
In die tijd had de stad Guînes binnen haar muren drie parochies, waarvan de kerken gewijd waren aan Sint-Bertinus, Sint-Pieter en Sint-Médardus. Buiten de muren bevonden zich onder andere de abdij van Sint-Leonardus, de Sint-Blasiuskerk van het gehucht Melleke, en de lepra-inrichting van Sint-Quentin in het gehucht Spelleke (bij Tournepuits).
Aan het einde van de 11e eeuw liet Boudewijn II een paleis van gehouwen steen bouwen op de oude donjon van Sifrid, dat hij een grote hoogte gaf. Daarnaast liet hij de stad Guînes omringen door een stenen muur met verdedigingstorens bij elke poort.
Vijf jaar na de inname van Calais, op 22 januari 1352, werd het kasteel van Guînes door verraad overgegeven aan de Engelsen. In 1360 droeg het verdrag van Brétigny de stad en haar graafschap volledig over aan de koning van Engeland.
Op 6 april 1354, na lange onderhandelingen in Guînes, slaagde kardinaal Guy de Boulogne, gezonden door paus Innocentius VI, erin om een akkoord te bereiken tussen de vertegenwoordigers van de koningen van Frankrijk en Engeland over een vredesverdrag, dat later in Avignon ondertekend had moeten worden, maar uiteindelijk niet doorging.
In juni 1520 vond tussen Ardres en Guînes het "Camp du Drap d'Or" plaats. Hier ontmoette koning François I van Frankrijk koning Hendrik VIII van Engeland. Guînes was op dat moment in Engelse handen, net als Calais.
Guînes en Calais werden in 1558 heroverd door de Fransen, en de Engelsen moesten terugkeren naar Engeland.
Tijdens de 17e eeuw werd de regio getroffen door de Frans-Spaanse oorlog. Pas met het verdrag van Utrecht in 1713 werd de noordelijke grens definitief vastgesteld.
Laatst gewijzigd:
19 april 2025
link:
https://ngv-stambomen.nl/gdp/index.php/pers/get/5-93638
Gekopieerd!