Hij wordt al in 1431 heer Floris baljuw van Rijnland genoemd. Vermeld wordt niet of hij toen reeds in Leiden gevestigd was, al moet dit toch kort daarna voor waarschijnlijk gehouden worden, gelet op zijn burgemeesterschap van 1433 en 1434. Het jaar 1438, toen hij, evenals in het voorafgaande jaar, opnieuw burgemeester was, spreekt in dit opzicht duidelijker; het blijkt dan nl. duidelijk, dat hij sinds 6 Nov., door de gunst van hertog Filips, woonachtig was op de hofstede in de Waard. Twee jaar later, in 1440, verkocht hij aan de gasthuismeesters van O.L. Vrouwengasthuis 2 morgen land in een kamp land van 13 morgen, genaamd ‘Optuijn,’ aan den ‘Aerdijck’ in ‘Arleveen.’ In 1445 ontmoeten we hem als schout als hoedanig hij, naar het schijnt, over eene vertrouwenskwestie ongenoegen heeft gekregen met den rentmeester van Noord-Holland, waarop hij door den procureur-generaal voor het Hof van Holland werd gedaagd. Verwant met de aanzienlijke, Hoeksche Brederodes, zelf ook deze partij toegedaan, weigerde hij te verschijnen. Hierop werd hij afgezet en vervangen door den Kabeljauwschgezinden Simon Frederik van Swieten.
In 1458 werd Floris door hertog Filips beleend met de hofstede Rodenburg. In 1467 was hij weer burgemeester. En nog is hij, behalve ‘veertig’, baljuw van Putten geweest
Laatst gewijzigd:
26 maart 2024
link:
https://ngv-stambomen.nl/gdp/index.php/pers/get/5-72808
Gekopieerd!