Graaf van Zutp hen, voogd van Corvey in 1107 graaf in Friesland.
Otto II wordt vermoedelijk tussen 1040 en 1050 geboren als zoon van Godschalk (I) en Adelheid, dochter van Liudolf en Mathilde. In 1063 volgt Otto II zijn vader op als heer van Zutphen.
In 1068/70 komt Otto II als getuige voor in een oorkonde van de kerk van Osnabruck als zoon van de prefect Godschalk (I). Otto II is volgens Van Winter twee keer getrouwd. De eerste keer met een onbekende vrouw en de tweede keer volgens Verdonk met Judith (of Jutta), een van de zeven dochters van Lodewijk I van Arnstein, hetgeen bestreden wordt door Oostebrink.
Uit het eerste huwelijk stamt Adelheid ( na 1150), zij erft de rechten in Agradingouw en Emsgouw en de voogdij van Munster, of krijgt deze als huwelijksgeschenk mee. Zij trouwt waarschijnlijk ook twee keer. Eerst met een onbekende man en vervolgens met Ekbert van Saarbrucken. Ekbert is een zoon van graaf Hendrik van Saarbrücken en Gisela van Lotharingen. Samen met Ekbert sticht zij het grafelijke huis Tecklenburg. Opvallend in dit verband is dat de graven van Tecklenburg in latere jaren altijd beweren van een prefect Godschalk af te stammen. In 1092/5 weet hij zijn vader te wreken door de graaf van Werl alsnog zijn Friese graafschappen af te nemen ten gunste van bisdom Bremen. In 1093 staat hij zijn vermoede broer Gumbert, abt van Abdinghof, bij door hem een enorme geldlening te verschaffen. In contemporaine bronnen wordt Otto II niet voor niets "locupletissimus", oftewel de 'Rijke' genoemd.
Deze bijnaam zal hij niet hebben vanwege het bezit van Zutphen, want dat is rond 1100 geen bezitting van formaat. De bijnaam kan eventueel te danken hebben aan zijn ondervoogdijschap van de abdij van Corvey in het noordwesten van Westfalen, in Haselünne en rond Meppen. De oppervoogd van dit gebied is zijn naamgenoot graaf Otto I van Northeim.
De voogdij over een klooster houdt in dat de voogd in vredestijd de recht spreekt over de bevolking uit het grondgebied van het klooster en in het onoverkomelijke geval van een oorlog de weerbare mannen uit het gebied ronselt om deze in de strijd aan te voeren. De voogdij is een lucratief ambt, omdat het spreken van recht inkomsten voor de voogd genereert. Daarnaast is het militaire aanzien meegenomen. Hoe meer mannen de voogd of graaf in de strijd kan aanvoeren, hoe machtiger hij is.
Otto II heeft ook bezittingen rondom Paderborn en Osnabruck. Hij wordt vermeld in de necrologieën van het klooster Borghorst en dat van Abdinghof. Van Winter vermoedt dat deze bezittingen afkomstig zijn uit de huwelijksschat van zijn echtgenote, maar de aanname op deze site dat Otto II's grootvader Herman II Hamalandse wortels heeft doet eerder vermoeden dat deze bezittingen uit deze erfenis stammen.
Het is dus vreemd dat Otto II zich naar Zutphen noemt. Deze plaats ligt immers aan de rand van zijn gebied. Waarschijnlijk hebben de heren van Zutphen ook veel bezittingen aan de andere kant van de IJssel en is Zutphen hun belangrijkste steunpunt. Misschien speelt het (vermeende) eigendom van Zutphen ook een rol. Pas in 1101 komt Otto II voor als graaf van Zutphen.
Er ontstaan problemen rond de voogdij van de Sint-Walburgiskerk in Zutphen, wanneer Otto II zijn (vermoedelijke) schoonzoon Constantinus (I) van Melegarde aanstelt als ondervoogd. Hij is afkomstig van het goed Malgarten bij Osnabruck. Deze Constantinus I is de stamvader van het huis Bergh ('s-Heerenberg), maar vooral bekend als de veroorzaker van een reeks vervalste oorkondes waarin de rechtmatige opvolgers van Otto II hun rechten op de voogdij van Sint-Walburgis proberen zeker te stellen.
Constantinus I schijnt zijn bevoegdheden als ondervoogd nogal opgerekt te hebben ten nadele van de rechtmatige voogden. Problematisch rond deze oorkondes zijn de jaartallen waarin de genoemden optreden. Voorlopig staat vast dat Otto II Constantinus I als ondervoogd heeft aangesteld met beperkte bevoegdheden. Problemen ontstaan wanneer Constantinus I op zijn beurt zijn ondervoogdij in leen geeft aan een zekere Udo, alsof het om zijn eigen bezit gaat. Jackman identificeert deze Udo als Udo I van Hennef, een kleinzoon van Godschalk (I).
Otto II laat in 1105 de Sint-Walburgskerk in Zutphen, die door een brand is verwoest, herbouwen. Hij brengt vervolgens de relieken van de heilige Justus uit Corvey naar Zutphen. Bisschop Burchard van Utrecht wijdt de kerk met een plechtige ceremonie in. Als getuigen zijn hierbij de belangrijkste edelen (leenmannen van de heer van Zutphen?) aanwezig: Ulrico van Amsen (Ampsen), Bernard van Dipenhem (Diepenheim), Gerlaco van Dedingwerthe (bij Lochem), Hartberto van Mocherte, de broers Wolphardo en Eremberto de Ettenon (Etten bij Varsseveld?), Meinrico van Reinre, Wensone van Vrollehorst (Velhorst), Gerboldo van Winburg, Mensone van Thrile, Ulboldo van Wiken (Winterswijk?) en Lubbert en Gozelo van Berenchem (Barchem of Bennekom?). Allen bevestigen met hun aanwezigheid de voorrechten van de herbouwde kerk.
In 1113 overlijdt Otto II en hij wordt begraven in zijn eigen St. Walburgskerk. In 1118 wordt zijn echtgenote Judith na haar dood in het graf bijgeplaatst.
Tot in de negentiende eeuw is de plaats van hun graf door overlevering nog bekend. Helaas is deze kennis verloren gegaan. De (vermoedelijk) oudste zoon Gerhard I erft het Westfaalse deel van de familiebezittingen en wordt de stamvader van het Lohnse gravenhuis. Jongere zoon Hendrik I erft het Zutphense deel, maar overlijdt zonder nageslacht na te laten. Opnieuw vererft Zutphen dan via een vrouw: Ermgard.
Laatst gewijzigd:
23 november 2020
link:
https://ngv-stambomen.nl/gdp/index.php/pers/get/5-2774
Gekopieerd!