Stamboom van Hagenbeek

Jacob Eduard de Witte

Vader: Jacob Eduard de Witte
Moeder: Anna Johanna Eenichs
  • Gedoopt: op 2 april 1763 te 's-Hertogenbosch
  • Overleden: op 14 juni 1853 te Den Haag, getuige:

Hij was van een oud militair geslacht. Zijn grootvader was generaal-majoor bij de infanterie, zijn vader eerst genie-officier vervolgens directeur-generaal der stadswerken (van 1772 tot 1776) vanwaar hij overging in Russischen krijgsdienst; hier klom hij op tot luitenant-generaal.
In tijd van zijn ambt van genie-officier heeft hij in 's-Bosch verbleven en is hij daar in kennis gekomen met Anna Johanna Eenescho. De in Den Bosch geboren Jacob Eduard, de latere dichter waarover het hier gaat, en zijn tweelingbroer, werden door de ouders overgelaten aan de katholieke familieleden der moeder, die zelf en ook de vader protestant waren, gelijk het doopboek der St. Pieterskerk te 's-Bosch uitdrukkelijk vermeld. (2 April 1763).
Uit den inhoud der werken van den dichter, alsook uit het feit dat hij zijne te Oss geboren dochter in de protestantsche kerk liet doopen, zou men opmaken, dat hij later den godsdienst zijner ouders heeft aangenomen.
Jacob Eduard trad, evenals zijn vader en grootvader, in militaire loopbaan. 10 Augustus 1782 werd hij gedetacheerd als vaandrigsupernumerair, te Amersfoort geplaatst. In Aug. 1782 werd hij gedetacheerd, als vaandrig te Brouwershaven. Een tijd later, onder schulden gebukt gaande, wist een boomkweker uit Boskoop, Pieter van Brakel hem over te halen, door hem allerlei schoone voorspiegelingen te doen, deel te nemen aan een poging om het eiland Schouwen in handen der Engelschen te spelen. Van Bakel had reeds voor De Witte bezwarende brieven in bezit. Nu bedacht hij zich en trok zich niet alleen terug doch leverde de brieven over aan den pensionaris van Bleiswijk, om de 100 gouden rijders te verdienen, de premie voor het aanbrengen van verraders. De Witte werd gevangen genomen en zou de doodstraf hebben gekregen, doch er ontstond een geschil tusschen den Stalhouder en de Staten, wie het recht had, dit vonnis te voltrekken, de militaire of burgerlijke overheid. Aan dit geschil had hij zijn leven te danken.
Hij werd nu 21 Mei 1784 door het Hof van Holland veroordeeld tot vervallenverklaring van den militairen stand, zesjarige gevangenisstraf en eeuwige verbanning uit Holland, Zeeland, Friesland en Utrecht. Hij bracht zijn 6-jaren door te 's-Hage op de Voorpoort. Het was gedurende deze hechtenis, dat hij zich aan den letterkundigen arbeid heeft gezet en begon gedichten te maken.
Begin 1797 kreeg Jacob Eduard de Witte van Haemstede een aanstelling als magazijnmeester en opzichter van het Franse militaire hospitaal in het voormalige Prinsenhof te Groningen. Hij beurde er het bepaald niet slechte tractement van bijna 50 gulden per maand, met vrije inwoning, turf en kaarsen, en iedere vier dagen vlees en brood toe. Weldra kwam ook zijn gezin naar Groningen over.
Nog geen drie maanden later zat De Witte gevangen op de A-Poort. Hij had voor eigen gewin goederen van het hospitaal verkocht. Ook bracht hij veel meer daglonen in rekening voor los personeel zoals was- en naaivrouwen, dan deze dagen hadden gewerkt. Een beschermer in Den Haag trok zijn handen van hem af. Uiteindelijk werd De Witte medio 1798 veroordeeld tot tien jaar verbanning uit Stad en Lande, waar hij ook nooit meer een ambtelijke functie zou mogen bekleden.
Het was niet de eerste veroordeling van deze militair en oplichter, en zeker ook niet de laatste.
Hij was geboren in Den Bosch, als zoon en kleinzoon van generaals der genie, die ten onrechte meenden dat hun famille van graaf Floris V afstamde. In 1772 werd zijn vader directeur van de stadswerken en stadsgebouwen in Amsterdam. Ondanks het riante inkomen van ruim 5000 gulden per jaar, nam hij steekpenningen aan van aannemers, wat in 1777 uitkwam, zodat de familie de stad moest ruimen, om zich in Amersfoort te vestigen. In die stad werd Jacob Eduard junior in 1780, op zijn zeventiende, zelf vaandrig. Twee jaar later moest hij naar het Zeeuwse Schouwen, frontgebied in de Vierde Engelse oorlog, en daar was het dat hij uit geldnood militaire gegevens verkocht, wat hem op een aanklacht wegens landverraad en een doodvonnis kwam te staan.
Dankzij allerlei geharrewar kwam hij er uiteindelijk met zes jaar gevangenisstraf zeer genadig vanaf. Die tijd bracht hij door op de Gevangenpoort in Den Haag, waar hij zich ontwikkelde tot literator en broodschrijver van sentimenteel zwijmelwerk. Opmerkelijk is dat hij er maar liefst voor 22 stuivers per dag verteerde (exclusief bewassing, turf, kaarsen en alcoholica), wat twee, drie maal zoveel was als een gewone gevangene in Groningen in die tijd. Ook kreeg hij er, vanaf 1787, regelmatig bezoek van een bewonderaarster, de dichteres Maria van Zuylekom, met wie hij een brievenroman schreef. Nog voor zijn vrijlating zou hij haar twee maal bezwangeren.
Na zijn vrijlating trouwden ze, en omdat De Witte bij hetzelfde vonnis uit 1784 dat hem bevrijdde van de doodsstraf, voor eeuwig verbannen was uit de Holland, Zeeland, Friesland en Utrecht, vestigden hij en de zijnen zich alternerend in Brabant en Gelderland. Na de Bataafse Revolutie (1795) leek de kust in Amsterdam weer veilig voor hem. Hij werd er benoemd tot schrijver van de stadscourant, maar na negen maanden alweer ontslagen. Den Haag bleek minder veilig - daar pakte men hem in mei 1796 op wegens overtreding van zijn bannissement. Opnieuw de gevangenis in hoefde hij niet, maar hij moest wel weer Holland uit, en belandde toen in Groningen.
Van Groningen vertrok hij naar Zwolle waar hij even meetkundelessen gaf. Hij mocht er niet blijven wonen, probeerde per schip naar Rusland te gaan, waar zijn vader sinds 1784 weer generaal was, maar betaalde de schipper niet en moest van boord. Vanuit Breda probeerde hij van zijn levenslange verbanning uit 1784 af te komen. begaf zich tegen die verbanning in weer naar Den Haag (1801), waar ze dit keer niet meer coulant waren en hem voor twee jaar opsloten. In 1803/1804 verbleef hij in Antwerpen, een stad die hij ruimde onder achterlating van allerlei schulden. Vervolgens werd hij gearresteerd in Alkmaar, waar zijn vrouw en kinderen woonden. De straf was dit keer drie jaar brommen in Gouda, waar hij "ongepermitteerde liaisons" aanknoopte met de binnenmoeder van het Tuchthuis. Ook in 1807 overtrad hij zijn verbanning en zat hij weer een poos op de Haagse Gevangenpoort, maar kwam toen dankzij een uitvlucht met de schrik vrij.
Tussen 1807 en 1845, als hij in Den Haag opduikt, is zijn woon- en verblijfplaats onbekend. Af en toe publiceerde hij nog wel wat werk, maar veel minder dan vroeger. De autobiografische tekst die hij in 1825 schreef bleef in elk geval onuitgegeven

Relaties:

Gehuwd met Maria van Zuylekom (1759-1831)

Laatst gewijzigd: 18 november 2020
link: https://ngv-stambomen.nl/gdp/index.php/pers/get/5-21086 
Kopieer permalink
Gekopieerd!
...rapport wordt opgesteld... een ogenblik...

...rapport wordt opgesteld... een ogenblik...

Database: GensDataPro 3.1