Aernt die Roever was ridder en schepen van Den Bosch in de jaren 1349, 1353, 1355, 1371 en 1378. Hij is overleden in 1384. Aernt erfde van Willem van den Bosch de tiende van Hilvarenbeek en wordt als eigenaar vermeld in het leenboek van hertog Jan III van Brabant. Aernt die Roever was een zoon van Dieric die Roever, ridder en in 1315-1328 Hoogschout van Den Bosch en van Juutta die Cock Van Weerdenburch. Dierck en zijn broer ridder Edmond de Roever (schepen van Den Bosch in 1320-1328) die door Willem van den Bosch testamentair als zijn erfgenamen waren aangewezen waren zonen van ridder Aert de Roever, schepen van Den Bosch in 1277-1297. De tiende van Hilvarenbeek viel na het overlijden van Arnt Rover (1384) in drie delen uiteen. In het hertogelijke leenboek van 1440 worden als leenhouders Willem van den Rode, Aert van Vorsselare en het kapittel van Hilvarenbeek genoemd, elk voor een deel. Aert van Vorsselare had zijn deel in 1406 of 1407 verworven van zijn vader Jan bastaard Gerarts van Vorselaar en Willem van Roede had zijn part verworven van zijn grootmoeder Aleyt Rover (Sroevers), dochter van Arnt Rover uit zijn eerste huwelijk. Hoewel de leenboeken anders suggereren waren de drie parten niet even groot. Het kapittel en Jan van Vorselaar bezaten elk een derdedeel, maar Aleyt Sroevers en haar nakomelingen bezaten slechts een kwart. Het resterende twaalfdedeel duikt pas op in 1469, als de Bossche koopman en schepen Arnt Stamelaert Henricx van Uden het nalaat aan de tafel van de Heilige Geest te Hilvarenbeek.
Arnt (ThK een andere Aernt dus, een zoon?) had in 1442 van Willem Bruystens van Langelaer een ander deel van de tiende gekocht. Een memorie "aengaende den Xde van Beeck" van rond 1500 zegt duidelijk dat de riddertiende was verdeeld in twee delen. De helft was nog in particuliere handen en had de naam riddertiende aangenomen. Van de rest was een kwart van de cantor en bezaten de heilige-geesttafel van Hilvarenbeek en de kerkfabriek van de Sint-Janskerk te Den Bosch elk een achtste deel. Deze verhoudingen wijken af van wat in de leenboeken is geregistreerd. Om het nog ingewikkelder te maken waren de onderhoudslasten van kerk en toren van Hilvarenbeek weer anders verdeeld: de proost, de kapitteldeken met de plebaan en het kapittel van Hilvarenbeek moesten elk 20% opbrengen, de eigenaars van de riddertiende eveneens 20%, de cantor van Hilvarenbeek 10% en de Sint-Jansfabriek en de Beekse armentafel elk 5%. De dekanale tienden waarvan ook de plebaan profiteerde, waren echter de nieuwe tienden. Er werd dan ook veel geruziet tussen de eigenaars van de tienden over hun bijdragen aan het kerkonderhoud.
Laatst gewijzigd:
18 november 2020
link:
https://ngv-stambomen.nl/gdp/index.php/pers/get/5-19915
Gekopieerd!