hij kreeg in 1472 de heerlijkheid Buren van zijn oom Arnold, hertog van Gelre, ter vergoeding van de te zijnen behoeve gemaakte onkosten. Drossaers, Archief Nassau Domeinraad, deel II, regest 1384). Reeds in 1462 (Dinxdag na Sint Lourens) stond Willem van Egmond aan zijn tweede zoon Frederik onder zekere voorwaarden de heerlijkheid IJsselstein af (Busken Huet en Van Veen, pag. 95; Dek, pag. 104). Hij erfde in 1483 van zijn vader de heerlijkheden IJsselstein en Leerdam. Hij was een krachtige steun van Keizer Maximiliaan, die hem op 24 juni 1498 verhief tot graaf van Buren en Leerdam (Drossaers, Archief Nassau Domeinraad, deel II, regest 1384). Hij volgde met zijn broeder Jan zijn vader in diens Gelderse politiek en was, evenals deze beiden, de
Kabeljauwse partij toegedaan, zodat hij ruimschoots zijn aandeel had aan de krijgsbedrijven van het zo woelige einde van de 15e eeuw. Hij speelde een grote rol in de Gelderse, Utrechtse en Friese oorlogen. In 1470 komt hij het eerst op het toneel, wanneer hij een zoen maakt met de burgers van de stad Utrecht, die IJsselstein hadden aangevallen. Bij het beleg van Neuss (1474), dat hij met zijn broeder Jan bijwoonde, verkreeg hij de riddertitel. Hij was in 1477, evenals zijn beide broeders, als kamerheer lid van de hofhouding van Maximiliaan van Oostenrijk. Om zijn vader steun te verlenen trachtte hij Nijmegen op diens hand te krijgen; hij viel echter op 21 april 1478 in handen van de stad en werd, met zijn broeder Willem en zijn bastaardbroeder Nicolaas, drie jaar op het Valkhof gevangen gehouden. Hieruit ontslagen vond hij de stad Utrecht, ondersteund door de heer van Montfoort en de Hoeken, in strijd met haar bisschop David van Bourgondië, wiens partij hij, als Kabeljauw, koos. Gedurende de schier eindeloze krijgstochten, waarvan tijdens deze twisten Holland en het Sticht het toneel waren, trad heer Frederik vaak op de voorgrond, te meer waar IJsselstein herhaaldelijk (oa. in 1482) van Utrechtse aanvallen te lijden had. Hij en zijn broeder Willem behoorden onder de 'kapiteinen' van de bisschoppelijke krijgsmacht. Frederik, die het huis te Eembrugge bezet en versterkt had, moest de verdediging hiervan op 17-09-1481 opgeven en oorlogde daarna voor Utrecht en Amersfoort. Twee jaar later, in 1483, verdedigde hij, als bevelhebber, voor de bisschop Wijk bij Duurstede en was nog dat zelfde jaar met zijn broeder Jan een der aanvoerders van de troepen, die onder bevel van Maximiliaan Utrecht belegerden. Na een beleg van drie maanden viel de stad op 31-08-1483 in hun handen en kon bisschop David, die door zijn tegenstanders gevangen werd gehouden, zijn zetel weer innemen. De vete met Utrecht was voor heer Frederik daarmee echter nog lang niet geëindigd. Nog in 1491 deed hij,
met zijn zoon Floris, een vergeefse poging om de stad in te nemen en eerst twee jaar later kwam een voorlopige vrede tot stand. In de oorlogen, die de Bourgondiërs met de hertog van Gelre voerden, hield hij de partij van de eersten. In 1497 brandschatte hij de Tielerwaard, wat de Geldersen hem betaald zetten met de inname van Leerdam. Nog verscheidene jaren duurde deze oorlog voort, maar heer Frederik werd wat ouder en op het krijgstoneel meer en meer vervangen door zijn zoon Floris. Heer Frederik had de bijnaam 'Schele Gijs'. Op het gemeentehuis van St. Maartensdijk is nog een geschilderd portret van hem aanwezig
Bronnen:
1.
| | Gens Nostra blz/akte Jrg 2018, deel 73, nr. 2, pag. 88 | 1946 |
Laatst gewijzigd:
18 november 2020
link:
https://ngv-stambomen.nl/gdp/index.php/pers/get/5-17811
Gekopieerd!