- Geboren: ± 1435
- Armiger, Droste zur Horneburg (1473) im Vest Recklinghausen
- Overleden: in 1495 (ongeveer 60 jaar oud) te Recklinghausen
Voor het eerst wordt Rutgher in 1380, samen met zijn, vader Henric, genoemd bij de verkoop van het "Vriendes guyt" en het "Platenguyt". Gezamenlijk verklaren zij op 25.10.1380 voor een wel bepaalde, baar betaalde som geld, een rente van 5 mark verkocht te hebben aan de deken en de kanunniken van de kerk te Essen, iedere mark gerekend aan twee oude schilden, die zij tot nog toe uit het ambtsgebied van het hof "Yrentsele" betrokken hebben. Dit genaamde "Reygersgelt" kwam voor de helft uit het ambtsgebied van de graaf van Limburg en de andere helft uit het ambtsgebied van Diderich van Lymborgh, te betalen in twee termijnen, in mei en in de herfst, onder waarborg van de verkopers. Medezegelaar was Johan van der Dorneborgh, geheten Aschebroyk, rechter te Essen.(1) Nogmaals op 29.11.1382 wordt Rutgher, samen met zijn vader, genoemd bij de ruiling van het vrijgoed "Rovengartengut" tegen het hof "Hoyve". Gemeenzaam met zijn echtgenote en met akkoord van zijn zonen Henrich en Dydrich, verkoopt Rutgher op 12.12.1400 een halve morgen akkerland aan "Vecgaten". In 1401 werd hij door de abt van Werden beleend met het hof "Holtkamp" bij Bottrop. Hij ontving op 5.4.1402 een deel van het hof "Op den Brinke", als vrij eigendom (= allod), in ruil voor een deel van het hof "Vogelheim up der brucht". Op 18.5.1407 draagt hij aan zijn leenvrouwe Elisabeth van Nassouwe, abdis van het stift Essen, het "Brüggemans Gud" te Bottrop als vazalleen op, in ruil voor het goed "Batenbroke", dat nu uit de dienstbaarheid treedt. (2)
Hij verpandde op 30.4.1409 zijn bezittingen Gerschede, Brüggemansgut en Volmersgut bij Borbeck aan de Duitse Orde.(3) Op 29.5.1411 wordt Dyderich van den Vytinchove door Elisabeth van Nassouwe, abdis van het stift Essen, met het goed "Vehove" beleend, voor wien Rutgher als borg optreedt.(4) In 1411 bezat Rutgher ook het hof "Gröning" en op 6.12.1411 ruilt hij met het stift Essen een horige, Elzekin uit zijn hof "Brüninck", tegen Hillen, een dochter van Wenemar en Gesen van Vresenbrok.(5) In 1412 wordt hij door de abt van Werden met het hof "Vogelsang" (bij Ahlen?), plaatsvervangend voor Johannes van der Leyten beleend. Op 8.4.1425 - feria quinta post Ambrosii - staven Herman Slanghenhael, rechter te Bottrop en de gerechtsdienaren Diderich to Abbenvelde, Heyne Scroder en Gered Pawes door een oorkonde, dat Herman Dorpman, gezworene heer ("vrone") van het gerecht te Bottrop, en zijn vrouw Kune verkocht hebben aan de kerk van Bottrop, vertegenwoordigd door de kerkmeesters Bruyn Coster en Herman tho der Eymscher, twee schepels (6) bezaaid land, gelegen op "der Beten", tussen de brede akker van Bodicker en het land van de jonkvrouwen van Sterkrade, met voorbehoud van het terugkooprecht, tegen zes goede "averlandische" rijnse gulden.
Op verzoek van de verkoper zegelt Rutgher van der Knippenborch en ook het zegel van de rechter hangt aan de oorkonde. (7) Als getuigen waren aanwezig de heer Hinrich Schumebetel (?) en de heer Rutger van der Porten, bewaarders van de kerken van Osterfeld en van Bottrop.
Rutgher van der Poirten en Rutgher van der Knippenborch, respectief priester en bewaarder van de kerken van Osterfeld en van Bottrop, staven door een oorkonde en zegelen op 16.10.1426 - ipso die Galli confessoris - dat Herman Dorpman, samen met zijn vrouw Kune en hun kinderen Diderick en Mette, verkocht hebben aan de kerkmeesters Herman ter Eymscher en Brune Coster een schepel bezaaid land, gelegen achter de tuin van Dorpmans en tussen de kerkgrond en het land van Westhave. De terugkoop is toegela ten tegen vier goede, zware westerse rijngulden. Als getuigen waren tegenwoordig de rechter Herman Slangenhal, verder Gerd Pawea en Heyneken Schroder. (8)
Op 31.10.1426 - in vigilia omnium sanctorum - wordt door Herman Slangenhael, rechter te Bottrop en de gerechtsbeambten Brune Coster, Gerd Pawes en Heyneken Schroder door oorkonde de verkoop bekrachtigd, die Herman Dorpman, een gezworene heer van het gerecht te Bottrop en zijn vrouw Kune, afsloot met Hannes uppe deme Scharnhulse, geheten de schriner.
Herman Dorpman verkoopt aan Hannes Schriner twee stukken land op de "Leyvynckhart", een stuk dat gelegen is tussen het land van Knippenborg en dat van Gruters van Bellenbroke en het andere stuk tussen het land van Knippenborg en dat van Herman Paschman. De terugkoop is toegelaten tegen acht goede "oberlandische" rijngulden. (9)
Op 1.2.1429 ontving Rutgher van de abdis het goed "ten Hale" te Borbeck. Hij was lid van het Kalandabruderschaft (10) te Wattenscheid (11) -"in Memoria defunctorum de fraternitate beate Marie decanatus Wattenschedensis et wicinorum", (Münsterarchiv Essen) werd Rutgher onder "Nomina militarium fraternitatis nos- trae defunctorum", als voorlaatste nr.111 als Rutger Knippenborch ingeschreven.
Op verzoek van de rechter Johan van Horle, zal jonker Rutgher van der Knippenburgh een oorkonde van 8.4.1429 zegelen, waarin Johan van Horle, geheten Dust en rechter te Essen, verklaart dat Brun van der Vurde een jaarlijkse rente van 2 mud (12) hard koren, half rogge en half gerst, uit zijn kote van Hunstorpe, bui ten het goed van Meyes en het goed van Conen Pauwes, gelegen in het kerspel Borbeck, verschuldigd is aan Herman ther Emscher en Dyriche then Abbenvelde, kerkmeesters van de kerk te Bottrop. Deze rente zal benut worden, ten voordele en ten behoeve van de schrijnwerkerij en de verlichting (?) ("getymmers und des geluch tes") van de voornoemde kerk. De rente zal jaarlijks op St.Martinus afgeleverd worden op het kerkhof van Bottrop. (13)
Rutgher was vóór 12.12.1400 gehuwd met Gerdrut Zij hadden twee zonen: Henrich en Dydrich.
Diderich van der Knyppenborch und Rorica van Westerholte.
Der Ritter, in späteren Zeiten Freiherr oder Baron, Diderich van der Knyppenborch wurde um das Jahr 1435 geboren und heiratete wenige Tage nach dem 27. Juli 1464 die Komteß Rorica van Westerholte, Tochter des Grafen Bernt van Westerholte zu Westerholt und der Jutta van Dungelen zu Bladenhorst.
Der Ehevertrag von Diderich van der Knyppenborch und Rorica van Westerholte liegt im Original im Archiv der Grafen von Merveldt zu Merfeld auf Schloß Lembeck wohlerhalten und wohlverwahrt vor.
Eine Nebenlinie derer von Westerholt saß vor 250 Jahren auf Schloß Lembeck in der Herrlichkeit Lembeck,
die 17 Bauernhöfe umfaßte, als Lehensherren auf.
Der Landedelmann, der Ritter Diderich van der Knyppenborch im Adelsrang eine Stufe unter dem eines Grafen,
mußte mit seiner eben angetrauten Ehefrau, der 19-jährigen Rorica van Westerholte gemeinsam am 30. Novemer 1464 eine Verzichtserklärung auf das väterliche und mütterliche Erbe der Rorica van Westerholte vor dem Freigrafen des Vestes Recklinghausen, dem Hugo van Osterwick unterzeichnen. Diese Verzichtserklärung liegt im Archiv der Grafen von Westerholt vor. Das Original ist in einem sehr desolaten Zustand. Es kann über das Stadtarchiv Recklinghausen eingesehen werden.
Kurzregest der Verzichtserklärung:
30. 9-bris 1464
Vor dem Freigrafen im Vest Recklinghausen, dem Hugo van Osterwick verzichten Dyrick von der Knyppenborch und dessen Ehefrau Rorich auf das väterliche und mütterliche Erbe, das ihnen von den Eheleuten Bernde van Westerholte und Jutte, der Rorich Eltern, anfallen würde.
Die Unterschriften der Freischöffen:
Bernt de Greven, Seryus van Schedelick genanntRost, Herman Marckholff, Wilhelm Blanckebyle
Bernt de Greven ist der Graf von Westerholt, der Vater der Rorica.
Diderich van der Knyppenborch war kein armer Mann:
Wenn man von Westerholt über die alte Westerholter Straße auf Recklinghausen zufährt, trifft man östlich der Wassertürme noch vor der Stadt auf eine Straßenkreuzung. Die kreuzende Straße ist die Bocholter Straße. Biegt man linker Hand nach Norden ab, kommt man mehrere Kilometer durch ein ländliches Gebiet. Hier hatte Diderich van der Knyppenborch seinen Oberhof, zu dem eine größere Anzahl Höfe gehörten, die ihm zinspflichtig waren. Hier hatte er nach seiner Heirat mit der Rorica gelebt.
Aufgrund dieses Besitzes vor der Stadt Recklinghausen werden die Knippenburger gelegentlich in der Literatur auch als vestischer Landadel bezeichnet.
Der Ritter Diderich van der Knyppenborch wurde 1480 mit dem Hof Holtkamp bei Bottrop vom Abt zu Werden belehnt. Er lieh im Vertrag vom 8. September 1483 dem Hertener Grafen Johann van Nesselrode 600 Goldgulden und erscheint des weiteren in Dokumenten der Jahre 1475, 1478 und 1485.
Er starb im Jahre 1491 und hinterließ die Rorica mit ihren Kindern als Witwe.
Sie verkaufte bald nach dem Tode ihres Gatten Diderich am 4. Februar 1492 vertraglich mit Consens ihrer vier Söhne und deren Vormund, dem Grafen Hermann van Westerholte, dem Hendrick Pypenbrocke und dessen Ehefrau Greite eine Jahresrente von 24 Malter Roggen für 400 rheinische Goldgulden aus dem Zehnten zu Bocholt im Kirchspiel Recklinghausen, abzuliefern auf dem Hof op dem Leemhege im Kirchspiel Olfen.
Diese Jahresrente war enorm. Die Witwe Rorica van der Knyppenborch, geborene van Westerholte, benötigte
sehr viel Geld.
Bei den weit im Voraus geschilderten Kornrentenverträgen der Döltgen vom Döltgenhof handelte es sich im maximalen Falle nur um 1 ½ Malter Roggen. Auch zeigen die 24 Malter die riesigen Einkünfte aus dem Knippenberg' schen Oberhof zu Bochholt. Die Witwe Rorica heiratete bald nach der Kreditaufnahme noch im Jahre 1492 den Caspar van Torck. Für diese Ehe benötigte sie das viele Geld. Caspar van Torck war schon zweifacher Witwer gewesen. In seiner ersten Ehe war er mit der N.N. van Wrede (!) verehelicht. Seine zweite Gattin war die Catharina van Oer. Caspar van Torck war Herr zu Brüggen und Droste zu Neuenrade und Unna.
Die Rorica war bei ihrer zweiten Eheschließung 48 Jahre alt. Sie verstarb am 9. Mai 1505 mit 61 Jahren.
Caspar Torck ist im Jahre 1512 verstorben.
Laatst gewijzigd:
18 november 2020
link:
https://ngv-stambomen.nl/gdp/index.php/pers/get/5-12776
Gekopieerd!